De jonge man met de serieuze labels (autisme! zwakbegaafdheid!) houdt veel van puzzelen. Nu heeft hij een extreem moeilijke puzzel uitgekozen, die bijna alleen uit grijze en zwarte stukjes bestaat. Hij nodigt mij uit om hem te komen helpen. Ik ben vereerd.

We kijken naar de duizend puzzelstukjes en de afbeelding op de doos en het lijkt een onmogelijke taak, maar we beginnen vrolijk en met goede moed. Hij moppert af en toe als het niet lukt; hij glundert als een passend stukje wordt gevonden. Soms zoeken we in alle rust een half uur naar dat ene vormpje, soms vinden we achter elkaar en zonder moeite stukje na stukje. Dat laatste gebeurt meestal op de momenten dat we een beetje aan het kletsen zijn en ons niet zo gericht bezig houden om juist dát hoekje te vullen waarvan wij vinden dat die nú gevuld moet worden.

Hoewel het doel is de puzzel compleet te krijgen, vinden we het bijna jammer wanneer het zover is. Blijkbaar beschouwen we de uitdaging, het gepuzzel, de weg, tóch als belangrijker dan het eindresultaat. Hoe mooi ook. Daar kijken we even heel tevreden naar. Dan peutert hij snel alle stukjes los en gooit ze in de doos. “Zullen we nog een puzzel maken?” vraagt hij met ogen vol verwachting. Ik knik. “Een heel moeilijke!” roept hij enthousiast. “Wel ja”, antwoord ik. “Kom maar op!”

(Voor ‘puzzel’ lees ‘leven’.)

Share This