Mijn herderpup heeft een stem. Niet zo’n kefje als zijn kleine grote stiefbroer Olly, maar een volwassen blaf. Al vanaf dat ik hem met 8 weken kreeg.

Waar wij met Olly lang hebben getwijfeld of hij überhaupt kon blaffen, is er bij herdertje Otto nooit twijfel geweest want meneer uit zich graag verbaal. Ook op de camping spreekt hij voorbijgangers toe, wat wellicht de reden was voor een lieve buurvrouw om me een boekje te lenen over blafgedrag bij honden.

Het boekje over blaffende honden begon met een inleiding waarin de auteur adviseerde om, als je last hebt van het geblaf van je hond, eerst een dagboekje bij te houden waarin je noteert wanneer, onder welke omstandigheid en hoe lang je hond blaft. Want, schreef zij, vaak hebben hondeneigenaren het idee dat hun hond ENORM blaft en dan blijkt uit zo’n dagboekje dat er in totaal zes minuten in een tijdsbestek van 24 uur wordt geblaft.  

Waar zes minuten blaffen in 24 uur tijd eigenlijk peanuts is, voelt het voor de hondeneigenaar in kwestie als de hele dag. Onoverkomelijk. Iets dat opgelost moet worden.

Ik snap dat wel. Want toen ik Otto net had, dacht ik bij elke blaf “Oh, nee, de buren!” of “Oh, nee! Niet op kantoor!” of “Oh, nee! Niet tegen de buurkinderen”. En achter die “Oh, nee!” kwam dan vaak nog een hele serie andere gedachten. Over uit kantoor gezet worden. Of ruzie met de buren. Of dat dit blaffen wellicht over zou gaan in bijten. Mijn gedachten over het blaffen duurden veel langer dan het blaffen zelf.

Als je, zoals ik, al jaren in de richting van de 3 principes kijkt, dan zijn die gedachtentreintjes geen probleem. Dan zie je de gedachten, weet je dat het niet meer is dan dat (denken) en ga je verder met je leven. (Je leest hooguit eens een boekje over blaffen dat je aangereikt wordt 😉 ). Maar als niemand je vertelde over de werkelijke, vluchtige en illusoire aard van gedachten, zou je ze zomaar serieus kunnen nemen. En zouden die zes minuten geblaf per dag, zomaar kunnen gaan voelen als bijna de hele dag omdat de gedachten over het geblaf zoveel tijd in beslag nemen.

En dan nu de moraal van dit verhaal: het gebeurt heel vaak dat een terugkerende onaangename ervaring uren, dagen, weken, maanden, jaren lijkt te duren, terwijl hij in werkelijkheid maar een fractie van die tijd in beslag neemt. Omdat we heel veel denktijd besteden aan die onaangename gevoelens of omdat we, eenmaal in een gedachtenstorm, buitengewoon slecht tijd kunnen inschatten. Ons eigen geblaf, dat we qua tijdsduur zo slecht beoordelen, ziet er bijvoorbeeld uit als dwanghandelingen waar je “altijd” last van hebt of angstige gevoelens die je “al twintig jaar” hebt. Het geblaf kan zich tonen als de “de hele nacht” wakker zijn, “al weken eenzaam”, “de halve dag somber” of “altijd – chronisch – fysieke pijn”.

Logisch dat het lang lijkt, want we hebben er last van, willen er zó graag vanaf en we hebben er zóveel gedachtentreinen over. Maar als je even rustig en met afstand zou kunnen kijken naar je eigen geblaf en je zou de tijdsduur van de dwanghandeling, van het wakker liggen, de angstaanval of de pijn los kunnen koppelen van alle tijd die je besteedt aan het er over nadenken… hoe lang blaf je dan eigenlijk écht?

Share This